Ook klein 'cadeau' onmisbaar om woningbouw vlot te trekken

De Algemene Rekenkamer is kritisch op de doelmatigheid van de  € 1 miljard die het vorige kabinet heeft ingezet om de woningbouwproductie vlot te trekken. Volgens minister De Jonge (Volkshuisvesting & Ruimtelijke Ordening) dragen de ingezette middelen weldegelijk bij aan het oplossen van het woningtekort op langere termijn.

In het rapport 'Aanpak Woningmarkt' kijkt de Algemene Rekenkamer naar de de zogeheten Woningbouwimpuls waarmee het vorige kabinet in 2020 en 2021 heeft getracht met € 1 miljard subisidie (in drie tranches) gemeenten te ondersteunen meer huizen te bouwen. In deze jaren zijn 93 door gemeenten voorgedragen bouwprojecten goedgekeurd voor de rijksbijdrage. Uiteindelijk is er tot nu € 855 miljoen aan gemeenten uitgekeerd. Het nieuwe kabinet wil opnieuw € 1 miljard uitgeven via de Woningbouwimpuls.

Geen bewijs

Afgaande op de kritiek van de Rekenkamer op de eerste subisierondes doet minister De Jonge er goed aan dat voornemen nog eens tegen het licht te houden. Zo ziet de kamer geen bewijs voor de stelling van het kabinet dat de Woningbouwimppuls tot nu 140.000 woningen heeft opgeleverd. Wel wijst de kamer er op dat er nog geen harde cijfers zijn omdat de projecten nog oplgeleverd moeten worden.

De Algemene Rekenkamer: 'Bij het beoogde effect om sneller woningen te bouwen is geen rekening gehouden met mogelijke verdringing: andere woningbouwprojecten krijgen geen rijksbijdrage` en kunnen daardoor, mede door schaarste aan bouwvakkers, -materialen en ook ambtenaren, later of niet uitgevoerd worden.'

Volgens de Rekenkamer is er een reëel risico dat het Rijk via de Woningbouwimpuls heeft bijgedragen aan projecten die er ook zonder aanvullende rijksfinanciering zouden zijn gekomen. De woningen moeten, om in aanmerking te komen voor deze rijkssubsidie, binnen 3 jaar opgeleverd worden. Gemeenten hebben daarom vooral nieuwbouwprojecten voorgedragen die al in een vergaand stadium van voorbereiding waren.

Regio's met beperkt tekort 

Ook zijn er volgens de Rekenkamer subidies uitgedeeld in regio's waar het woningtekort relatief beperkt was, waaronder in Limburg en Overijssel. Verder biedt de Woningbouwimpuls geen harde garantie dat de gesubsidieerde huizen in de middenhuur en betaalbare koop op langere termijn betaalbaar blijven voor een breed publiek. 

Om de rijksbijdrage per woning relatief laag -in ongeveer de helft van deze gevallen minder dan € 5.258- dreigt het gevaar van een 'cadeau-effect': mooi meegenomen voor de gemeente, maar verder geen aantoonbaar effect. 
Bij enkele projecten bedroeg de rijksbijdrage € 12.000 tot ruim € 15.000 per woning. 

Lage bijdrage per woning

Die gemiddeld relatief lage bijdrage is voor minister De Jonge juist het bewijs dat het geld wel doelmatig werd ingezet. In zijn reactie op het rapport stelt hij:  'Verder zie ik het punt dat bij een groot aantal projecten dat een Woningbouwimpuls-bijdrage toegekend hebben gekregen het om een relatief laag bedrag per woning gaat, juist als aanwijzing voor een doelmatige inzet van publieke middelen. Dat projecten een lage zogenoemde onrendabele top hebben betekent niet dat ze het daarmee zonder zonder Woningbouwimpuls zouden kunnen stellen.'

Ten aanzien van het subsidiëren van woningbouw waar dit minder nodig zou zijn zegt De Jonge: 'De middelen zijn gericht op de gebieden met de grootste tekorten. Tegelijkertijd is het niet zo dat in regio’s met een laag tekort er geen woningbouw nodig is. Er moet in heel Nederland gebouwd worden en daarom worden de gebieden met een lager woningtekort niet uitgesloten van de Woningbouwimpuls.'

Blijvende betaalbaarheid

Ook de minister geeft aan dat de blijvende betaalbaarheid van de nieuwbouw wat hem betreft een punt van zorg is. 'In het vervolg zal hier steviger op worden toegezien, door de kwantiteit en kwaliteit van het betaalbare woningbouwprogramma expliciet in het beoordelingskader van de Woningbouwimpuls op te nemen. Ook verwacht ik van de beoogde wet regie op de volkshuisvesting een versterking van het instrumentarium om de lange termijn betaalbaarheid te borgen en werk ik aan kennisuitwisseling tussen gemeenten op wat nu al juridisch mogelijk is.'

Zekerheid voor gemeenten

In algemeen zin wijst de minister op de langer doorlooptijd (gemiddeld 10 jaar) voordat een woning gerealiseerd is. Effecten van woningbouwbeleid zijn daarom pas op de lange termijn meetbaar.  'Met het Programma Woningbouw heb ik een duidelijke doelstelling neergelegd voor de periode tot en met 2030 en daarbij aangegeven wat de actielijnen daarbinnen zijn. Eén van de actielijnen is het stimuleren van snelle woningbouw. De Woningbouwimpuls is binnen die actielijn een kernelement. Het is van belang, met het oog op die lange termijn zekerheid, dat gemeenten ervan uit kunnen gaan dat de Woningbouwimpuls een belangrijk element blijft. Het helpt de aanpak van de urgente opgave niet als de spelregels tussentijds substantieel wijzigen.'