In een recent advies van de Raad van State over het invoeren van een ondergrens van 1mol/ha/jaar stelt de Raad zich op het standpunt dat eerst de uitstoot fors moet worden teruggebracht voordat een ondergrens mag worden ingevoerd.
Dit advies is volgens het Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid (EIB) zeer discutabel. Er is volgens het EIB sprake van een gebrek aan interne consistentie en het advies is op wezenlijke punten onvolledig. Hierdoor dreigt een majeure oplossing voor de woningbouw tegen te worden gehouden, zonder dat hiermee enig voordeel voor de natuur wordt behaald.
Dit concludeert het EIB in de zojuist verschenen notitie: 'De casus voor een ondergrens van 1 mol/ha/jaar voor stikstofdeposities: reflectie naar aanleiding van recent advies van de Raad van State'.
Het introduceren van een ondergrens van 1 mol/ha/jaar zorgt ervoor dat 96% van de voorziene woningbouw doorgang kan vinden in de komende jaren. Hiermee kunnen 23.000 extra woningen worden gebouwd in de periode 2025-2030 en kan een kostenbesparing worden gerealiseerd van cumulatief € 400 mln, aldus het EIB. Tevens kan worden aangetoond dat de effecten voor de natuur verwaarloosbaar klein zijn. Dit geldt voor individuele projecten waarvoor bij de hogere ondergrens nu wel een vergunning kan worden verleend alsook voor eventuele cumulatie van meerdere projecten, zoals in de studie uiteengezet wordt.
Een recent advies van de Raad van State over het invoeren van een ondergrens dreigt deze oplossing echter te blokkeren. De argumentatie die wordt gegeven bij dit (voorlopige) standpunt van de Raad is echter zeer kwetsbaar. Het advies gaat niet in op diverse punten die voor de beoordeling van de ondergrens van 1 mol/ha/jaar niet mogen ontbreken, terwijl er bovendien consistentieproblemen zitten in het betoog van de Raad. Het gaat om de volgende punten.
- De habitatrichtlijn spreekt over significante gevolgen voor de betreffende gebieden. De RvS gaat niet in op dit punt, terwijl dit juist voor de verwaarloosbare kleine deposities onder 1 mol/ha/jaar zeer relevant is.
- De Raad stelt zich op het standpunt dat de Europese regelgeving zou zijn gebaseerd op een strikt voorzorgsbeginsel in plaats van een risicobenadering. Dit staat haaks op het concept van de Kritische Depositie Waarde, dat nadrukkelijk een risicobegrip is. De volledige zekerheid die de Raad eist bij het invoeren van een ondergrens van 1 mol/ha/jaar, is ook bij de huidige ondergrens en bij de passende beoordeling niet te geven.
- De Raad schuift het expertoordeel van professor Arthur Petersen dat is gebaseerd op brede consensus binnen de wetenschap terzijde omdat er een kanttekening is gemaakt door een instantie. Als volledige unanimiteit als eis wordt gesteld om wetenschappelijke inzichten juridisch te kunnen accepteren, dan is er op tal van terreinen geen rol meer voor de wetenschap. Eerdere uitspraken van de Raad in relatie tot het klimaatbeleid zouden deze toets bijvoorbeeld ook niet doorstaan.
- De Raad wijdt geen woord aan de situatie in andere Europese landen, die op grond van dezelfde habitatrichtlijn allen werken met ondergrenzen die hoger en vaak beduidend hoger zijn dan wat nu in Nederland wordt voorgesteld. Zo is in Duitsland door de hoogste Duitse bestuursrechter de grens van 21 mol/ha/jaar zeer recent opnieuw bekrachtigd met de argumenten die de Raad van State hier afwijst.
- Het hanteren van een ondergrens zoals in alle landen gebruikelijk is, is bovendien de logische invulling van art 2. Lid 3 van de habitatrichtlijn. Deze roept lidstaten op om bij het stikstofbeleid rekening te houden met economische, sociale en culturele en lokale belangen. De Raad wijdt ook hier geen woord aan. Zo is onduidelijk hoe Nederland dan volgens de Raad invulling mag geven aan een zekere belangenafweging.
De stellingname van de Raad dat eerst krachtig natuurherstel moet plaatsvinden voordat een ondergrens mag worden gehanteerd, is volgens het EIB zeer discutabel. Deze koppeling is niet af te leiden uit de Europese regelgeving, waar de Raad zich op beroept.