Geen kijkers voor woning in Amsterdam; dat viel zelfs de gemeente op

De rechtbank Amsterdam heeft de gemeente op de vingers getikt voor het te lichtzinnig verstrekken van een vergunning voor de flexibele verhuur van een woning. De eigenaar van de woning gebruikte de constructie om onder de huurbescherming uit te komen.

Vanaf september 2014 huurt de eiseres -in 2015 trekt haar partner bij haar in- een woning in Amsterdam. De eigenaar van de woning heeft in juni 2014 een vergunning van gemeente gekregen om de woning maximaal 5 jaar flexibel te verhuren door een beroep te doen op de Leegstandwet. De huurovereenkomst tussen eisers en eigenaar wordt enkele malen verlengd, de laatste keer tot 31 augustus 2018.

Even daarvoor, in mei 2018, zegt de eigenaar de huurovereenkomst op. Hij wil, na terugkomst uit het buitenland, zelf weer in de woning gaan wonen. De kantonrechter keurt de ontruiming van de woning goed en de huurders moeten de woning verlaten, waarna de eigenaar vanaf november 2018 weer het huis betrekt.

Opgegeven verkoopplannen

De voormalige bewoners laten het er echter niet bij zitten en gaan eerst in bezwaar bij de gemeente tegen de in 2014 verstrekte vergunning voor flexibele verhuur. Volgens de huurder had deze vergunning niet verstrekt mogen worden. Op het moment dat deze werd verstrekt was er volgens de eisers geen verkoopopdracht, één van mogelijke voorwaarden voor het verlenen van een vergunning voor flexibele verhuur. De gemeente heeft volgens de voormalige huurders van de woning onvoldoende onderzocht of daadwerkelijk sprake was van een verkoopopdracht en of er ook uitvoering werd gegeven aan de opgegeven verkoopplannen. Nu daar achteraf geen sprake van is geweest, zou de gemeente de verstrekte vergunning alsnog in moeten trekken.  

De gemeente Amsterdam wijst het bezwaar in januari 2019 af en stelt dat ze bij de aanvraag van de vergunning wel van de eigenaar een verkoopopdracht had ontvangen. Het intrekken van de vergunning op grond van de Leegstandswet zou alleen maar kunnen als de aanvrager ten tijde van de aanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt. Bovendien is de intrekking volgens de gemeente een bevoegdheid en geen verplichting.

Ook de rechter stelt in januari 2022 (in een onlangs gepubliceerde uitspraak) vast dat er sprake is van een verkoopopdracht. Maar de gemeente heeft evenwel verzuimd om verder te kijken naar de voorwaarden van de Leegstandswet,  die geven ook aan dat de vergunning slechts wordt verleend ‘indien van de eigenaar in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij (…) de woning op een andere wijze dan door het aangaan van een of meer huurovereenkomsten als bedoeld in het eerste lid, eerste zin, dienstbaar maakt aan de volkshuisvesting.’

Nooit kijkers

Ook na intrekkingsverzoek deed de gemeente geen onderzoek naar de reden die de eigenaar in 2014 opgaf voor de aanvraag van de vergunning voor tijdelijke verhuur -verkoop van de woning- en waarom de woning na ruim vier jaar nog niet verkocht was. ‘Verweerder kan in dit kader niet volstaan in het bestreden besluit met de zinsnede “van misbruik of oneigenlijk gebruik is niet gebleken”.’  De rechter wijst erop dat dat ook de gemeente bij het besluit op bezwaar in januari 2019 opmerkte dat het opvallend was dat een Amsterdamse woning lang niet verkocht raakte en dat er zelfs nooit kijkers zijn geweest.

De rechtbank Amsterdam heeft alsnog de verleende vergunning vernietigd met d aanzegging dat de gemeente haar huiswerk opnieuw moet doen, rekening houdend met deze uitspraak.