De gemeente als aanjager van start-ups

Veel gemeenten proberen bedrijven naar zich toe te halen. Doen de 50 grootste gemeentes ook hun best voor starters, en zo ja, wat doen ze dan?

Door Lucas Ligtenberg (onderzoek: Florian van Genderen)
Gepubliceerd in PropertyNL Magazine nr. 5, 31 mei 2018

Een verlaten havengebied, een oud industrieterrein, een langdurig leegstaand gebouw – in Nederlandse gemeenten komen start-ups vaak terecht in stadsgebieden en gebouwen die een tweede kans krijgen. De nieuwe, startende ondernemingen maken voor wat betreft die gebouwen en gebieden deel uit van de oplossing, maar ze kunnen met wat steun en op eigen kracht een locatie zelf ook weer tot bloei brengen.
In Amsterdam bijvoorbeeld werd nagedacht over een nieuwe bestemming voor het oude IBM-gebouw dat jaren leegstond en de NDSM-scheepswerf. In Rotterdam werd het oude havengebied dicht bij de stad getransformeerd tot broedplaats en in Tilburg kon de centraal gelegen Spoorzone beginnen aan een tweede jeugd. In Nijmegen bevindt zich aan de Waal een gebied waar voorheen Honig-fabrieken en een spinnerij stonden en waar ambachtelijke bedrijven zich nu kunnen vestigen.
Broedplaatsen, incubators, accelerators en kraamkamers van bedrijven zijn de termen die gangbaar zijn voor al deze initiatieven. In het eerste decennium van deze eeuw wilde elke gemeente zijn eigen bedrijventerrein, maar inmiddels is het vizier gericht op het aantrekken en bevorderen van start-ups. Die willen in een stedelijke omgeving zitten waar ze wat ruimte en basisfaciliteiten hebben. De andere voorzieningen moeten organisch groeien: nog meer start-ups in het gebied.

Verschil maken
Behalve in de vorm van een locatietoewijzing kunnen gemeenten het verschil maken door start-ups van advies, betaalbare huisvesting en eventueel subsidies te voorzien. Dat gebeurt dan ook op alle denkbare manieren. De gemeente kan een gebouw beschikbaar stellen, waar ondernemers kunnen huren en daarbij meteen kunnen profiteren van alle voorzieningen, zoals wifi, energiekosten, gemeenschappelijke (vergader- en werk)ruimtes, en koffie en thee. Een voorbeeld daarvan is de Duurzaamheidsfabriek op het Leerpark in Dordrecht, waar dan ook nog eens een school in de buurt is (het Da Vinci College). In het gebouw is tevens het MKB-katalysatorfonds gevestigd.
Dordrecht is ook nog eens een goed voorbeeld van hoe het vaak op elke locatie weer anders wordt georganiseerd. De stad werkt samen met de regio en is actief binnen de Drechtsteden – buiten Dordrecht zijn dit Alblasserdam, Hardinxveld-Giessendam, Hendrik-Ido-Ambacht, Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht. Samen hebben zij bijvoorbeeld een fonds van € 500.000 beschikbaar gesteld voor het stimuleren van innovaties in de (maritieme) maakindustrie.

Afspraken maken
Bij het in kaart brengen van aanjaaginitiatieven voor starters is dit vaker te zien. Provinciale, regionale en gemeentelijke overheden trekken samen op of richten zich op dezelfde gebieden. Het is voor de buitenstaander niet altijd duidelijk wie wat doet, maar voor de insider ook niet. Voor de bestuurders is het een kwestie van goede afspraken maken. Zuid-Holland kent de Innovation Quarter, een regionale ontwikkelingsmaatschappij die met een groep aandeelhouders te maken heeft, zoals het ministerie van EZ, steden, maar ook de TU Delft en het Erasmus MC. Het budget is jaarlijks enkele tientallen miljoenen euro’s, maar het gaat dan ook om impulsen voor vier grote steden in de regio (Rotterdam, Den Haag, Leiden, Delft).
Het coördineren van landelijke, regionale en lokale plannen en initiatieven voor het ondersteunen van start-ups is al een toer, maar daar komen dus ook nog de geldstromen bij. Nijmegen zegt met partners te werken aan een Versterking Start-up Ecosysteem. Voor het uitvoeringsprogramma is tot en met 2019 € 400.000 beschikbaar. Is dat veel? Wat moet daarmee worden gedaan? Wie is bereid middelen beschikbaar te stellen voor start-ups en wie houdt het resultaat in de gaten? Het zijn vragen waar de overheden, maar ook particuliere initiatiefnemers, voortdurend mee worstelen. Consultant Berry Roelofs van Buck Consultants International (BCI) pleit in een studie voor een overzichtelijke supportstructuur voor start-ups in de vorm van ‘groei-facilitators’.
Om de economische groei te bevorderen, banen te creëren en een stad blijvend te vernieuwen, zijn gemeenten dol op start-ups. Niet alleen gemeenten natuurlijk, ook de landelijke en provinciale overheid willen een dynamisch zakelijk klimaat. Alles goed en wel, aldus een ondernemer die alleen anoniem geciteerd wilde worden, maar waarom zijn het dan de ambtenaren die ondernemersplannen moeten beoordelen? Dat geeft wel eens frictie, want de ambtenaren zeggen op hun beurt natuurlijk weer dat als de ondernemers het graag helemaal alleen willen doen, ze dat vooral niet moeten laten.

Opleidingen
In grote en kleine steden met universiteiten en hogescholen wordt veel verwacht van de opleidingen. Daar moeten de ideeën ontstaan en daar zitten de mensen die straks de arbeidsplaatsen vullen, de leiding overnemen en de nieuwe initiatieven zullen ontplooien. Gemeenten zien ook graag dat zoveel mogelijk studenten reden zien om in de stad te blijven en na hun studie niet allemaal weggaan. Amsterdam scoort in dat opzicht erg goed, net als Groningen en Delft. Rotterdam, maar vooral Tilburg en Enschede zijn aanzienlijk minder succesvol in het behouden van hun afgestudeerde bewoners. De gemeentebesturen hebben daar wel wat voor over en één manier om daarop invloed uit te oefenen is het leef- en vestigingsklimaat zo aantrekkelijk mogelijk te maken.
In Rotterdam wemelt het dan ook van de initiatieven om start-ups te helpen. De stad zoekt gebieden waar activiteiten kunnen worden ontplooid, zoals de Merwedehaven (MH4). Van langer geleden al dateert het initiatief om betaalbare huisvesting te creëren voor starters, zoals de Van Nellefabriek. Ook sluit de stad aan bij internationale initiatieven zoals Cic.com, dat vijf vestigingen heeft in de Verenigde Staten, maar slechts een daarbuiten: Rotterdam.
Universiteiten en hogescholen zien het op hun beurt als hun taak om het beroepsmatig leven van de studenten te laten aansluiten op hun studie – in het kader van de maatschappelijke relevantie van academische opleidingen. Het stimuleren van initiatieven om ondernemingen te starten is daarbij een belangrijke en voor de hand liggende optie. In hoeverre werken de opleidingen en de gemeenten daarbij samen? Het antwoord op die vraag is nog niet zo gemakkelijk te geven en is ook zeker niet eenduidig. Maar van een universiteit kan zeker niet worden verwacht dat die altijd huisvesting voor incubators heeft op de campus. Daar ligt een taak voor de gemeenten. Want zelfs als die universiteit goed is in het aanmoedigen van start-ups, dan is er altijd nog de volgende fase van de startende onderneming. Die is minstens zo belangrijk. Niet voor niets schrijft de hierboven genoemde Roelofs van BCI: ‘Terecht staan startende ondernemers volop in de schijnwerpers, maar de doorgroei van start-ups tot scale-ups, die nu eenmaal meer tijd en moeite kost, vindt nog onvoldoende plaats.’

Verantwoording
Dit artikel kwam tot stand op basis van eigen onderzoek en een enquête die naar de 50 grootste gemeenten is gestuurd. Ruim 20 gemeenten reageerden. Niet al het materiaal dat gemeenten leverden kon worden gebruikt in het artikel of in het schematisch overzicht van de resultaten.